Werkgelegenheid
Ik heb een beetje zitten spelen met arbeidsdeelname-gegevens van het CBS, om meer inzicht te krijgen in de werkgelegenheid in Nederland. Het werkloosheidspercentage was in 2017 in verhouding tot de voorgaande jaren lager, 4,9% tegenover 7,4% in 2014, toen het op z’n hoogst was. Waar ik vooral in geïnteresseerd was, was de verhouding tussen het gemiddeld aantal gewerkte uren per werkzame en het gemiddeld aantal gewerkte uren per baan. Die fluctueert gedurende de periode 1995 – 2017 tussen de 1,17 en 1,2. Dat suggereert dat een werkzame gemiddeld 1,2 banen heeft – afgaande op deze cijfers. Beiden – het aantal gewerkte uren per baan en per werkzame – zijn overigens gedaald in deze periode, en de werkzame beroepsbevolking1 is gestegen. Ik heb ook gekeken naar de (netto) arbeidsparticipatie2 – die is gestegen:
Het komt hierop neer dat ik heb gekeken naar de hoeveelheid werk – het aantal gewerkte uren -, en naar de verdeling van dat werk – het aantal gewerkte uren per baan / werkzame persoon en de arbeidsparticipatie. Dat vind ik interessant, omdat werk mensen in staat stelt om een inkomen te verwerven. Werk is niet het enige dat mensen in staat stelt een inkomen te verwerven. Kapitaal – in de ruimste zin van het woord3 – geeft mensen ook de mogelijkheid om een inkomen te verwerven. Een simpel voorbeeld is de ‘man with the van’ die op de lokale social media gevraagd wordt om te helpen bij een klus – iemand heeft een busje en zet dat in voor hand-, span- en transportdiensten.
Als we mensen de mogelijkheid willen geven om een inkomen te verwerven, dan kan dat enerzijds door ze te laten delen in de pot gewerkte uren, en anderzijds door ze te laten delen in middelen – kapitaal – waarmee ze een inkomen kunnen verwerven, waardoor de pot groter wordt. Maar als de economie niet meer groeit, en daardoor de werkgelegenheid niet meer toeneemt4, hoe gaan we dan met de pot met gewerkte uren om?
Hoe kunt u dit in de les gebruiken?
Ik had willen voorstellen om het gemiddeld aantal gewerkte uren in Nederland te vergelijken met het gemiddeld aantal gewerkte uren per werkzame in andere landen, maar de gegevens in de OECD database zijn niet geschikt voor vergelijking. Dat komt doordat de manier waarop de gegevens verzameld worden nogal verschilt van land tot land.
U kunt wel de netto arbeidsparticipatie vergelijken tussen landen, daarvoor biedt de OECD interactieve grafieken aan5. Laat uw leerlingen zelf bedenken welk gegeven ze moeten gebruiken – dat dwingt ze om na te denken over de definitie van de cijfers. U kunt ze ook vragen waarom de netto arbeidsparticipatie volgens de OECD hoger is – op het moment van schrijven – dan de netto arbeidsparticipatie die het CBS publiceert.
-
- De definitie van beroepsbevolking is – nadat ik het voor het laatst heb opgezocht – bijgesteld. De leeftijdsgrens is verhoogd naar 75 jaar en de uren norm – die lag naar ik me herinner op 12 uur – is komen te vervallen.
- Dit is de werkzame beroepsbevolking als percentage van de totale beroepsbevolking. De beroepsbevolking bestaat alleen uit mensen die betaald werk hebben of betaald werk zoeken – ik neem aan dat je als werkzoekende geregistreerd moet zijn om mee te tellen. Voor de tabel die ik heb gebruikt is uitgegaan van de leeftijdscategorie 15 – 75 jaar. Neemt het CBS hiermee alvast een voorschot op toekomstige verhogingen van de pensioengerechtigde leeftijd?
- Hiermee doel ik op geldkapitaal, en ook op bezittingen die gebruikt kunnen worden om een inkomen te verwerven.
- Dat hoeft niet, dat hangt er onder andere vanaf welke sectoren de meeste krimp laten zien. Misschien komt er ook nieuw werk bij, bijvoorbeeld onderhouds- en reparatiewerk?
- De OECD gebruikt de term employment rate voor netto arbeidsparticipatie en labour force participation rate voor bruto arbeidsparticipatie. De leeftijdsgrens –
15 tot en met 64 – die ze hanteren wijkt af van de grens die het CBS tegenwoordig gebruikt. Daardoor is het netto arbeidsparticipatie percentage hoger dan u in de grafiek hierboven kunt aflezen.